Ze zijn de bontgekleurde draden
aan de achterkant van het handwerk
ze halen steken op, knopen
de losse eindjes aan elkaar.
’s Nachts dromen ze woorden
waar ze de andere dag
meteen een verhaal van maken
dat staat als een huis.
Geen eiland is hen te ver
ze slaan een brug of halen
een schip naar de IJssel
om uit te varen.
Ze bouwen stadspoorten
van karton, halen de koning in
strooien muziek over ons uit
laten ons dansen.
Dwars door de stad reiken
hun handen naar elkaar
vlechten zich ineen, een vangnet
opdat wij veilig vallen.